20-mei-2024 – Op de akkers bij het Zuid-Hollandse Rhoon broeden steeds meer kieviten, ze lijken het daar dus goed te doen. Er blijken echter nauwelijks jongen groot te worden. Vooral in de eerste levensweek sterven veel kuikens. Na zeven jaar onderzoek blijkt dat gemiddeld 16% van de kieviten jongen weet groot te brengen, ronduit dramatisch en veel te weinig om de kievitaantallen op peil te houden.
Akkerkieviten
Maar liefst een kwart van de Nederlandse populatie kieviten broedt in akkerbouwgebieden. Dat is best opmerkelijk, want akkergebieden lijken op het eerste gezicht een weinig aantrekkelijk broedhabitat. Er is constant reuring door de jaarlijks wisselende teelten, er worden meer pesticiden toegepast dan op graslanden en de grondbewerkingen in het voorjaar vormen een directe bedreiging voor de eieren en kuikens. Bovendien zijn moderne akkers vrij eentonig, met een schraal voedselaanbod en weinig schuilgelegenheid. Wat drijft kieviten dan om toch op akkers te broeden en hoe succesvol zijn deze ‘akkerkieviten’ eigenlijk?
Studiegebied op de zeeklei van polder Rhoon
In de Zuid-Hollandse polders van Rhoon ligt een ideaal studiegebied waar zich nog behoorlijk wat kieviten ophouden (5 tot 10 broedparen per 100 hectare). Vanaf 2016 (het Jaar van de Kievit) is de Vogelwerkgroep IJsselmonde deze populatie kieviten met extra belangstelling gaan volgen. De kieviten bleken het hier behoorlijk goed te doen, dat wil zeggen ze namen zelfs in aantal toe. Des te opmerkelijker dat er in al die jaren nauwelijks grote kuikens werden waargenomen. In de periode 2016-2018 wist slechts zo’n één op de tien broedparen kuikens groot te brengen. Om de knelpunten van dit slechte broedsucces te achterhalen zijn twee medewerkers van Kenniscentrum Akkervogels een aantal jaren meer in detail gaan kijken naar het verloop over het broedseizoen.
Veel vervolglegsels
Het opsporen van een kievitsnest op een kale akker is eenvoudig. Kieviten concentreren zich jaarlijks rond dezelfde akkers, vooral daar waar natte laagtes en verslempte plekken aanwezig zijn. Er lijkt geen voorkeur voor een gewas, zolang het land maar grotendeels kaal is. Akkers met wintergranen zijn in het voorjaar al flink groen en worden dus gemeden. De vroege nesten starten gemiddeld omstreeks 22 maart en rond eind april miegelt het daarom vaak van de kievitfamilies en alarmerende ouders. Maar wat de onderzoekers opviel was dat na een week het alarmeren verstomde. Meteen daarna startten veel nieuwe nesten op de akkers, gemiddeld rond 24 april. Het is aannemelijk dat het hoofdzakelijk om vervolglegsels ging van broedparen die hun kuikens waren kwijtgeraakt. Eind mei kwamen deze nieuwe eieren uit en was het opnieuw een drukte van jewelste met rondrennende kuikens. Maar ook dat was spoedig voorbij, wederom gevolgd door nieuwe nesten. Tot ver in juni lagen er nog diverse actieve nesten op de akkers.
Groot verschil tussen eifase en jongenfase
Meestal bevatte een nest vier eieren (gemiddeld 3,7), en de legselgrootte in vroege nesten verschilde niet van die in latere nesten. Bij slechts 5% van de nesten werd predatie vastgesteld. Ondanks dat de nesten werden gemarkeerd met een stokje waren agrarische activiteiten toch nog de belangrijkste verliesoorzaak. Maar het nestverlies viel binnen de veilige marges (de uitkomstkans volgens de Mayfield-methode bedroeg 66%), dus tot hier verliep alles nog enigszins normaal. Heel anders verliep het in de jongenfase. Het lukte de overgrote meerderheid van de broedparen niet om kuikens vliegvlug te krijgen en verreweg de grootste sterfte onder de kuikens vond plaats in hun eerste levensweek. Die jonge kuikens hadden ook een significant lagere conditie dan de kuikens die uiteindelijk vliegvlug werden. De totale kuikenoverleving bedroeg nog geen 12%, terwijl 24% nodig is om de populatie op peil te houden. Families met kuikens in mei presteerden wel een stuk beter (47% succes) dan in april (8%). Het gemiddelde broedsucces (percentage succesvolle paren) over de zeven onderzoeksjaren bedroeg 16%, en dat is ronduit slecht.
Aantalsontwikkeling maskeert slecht broedsucces
In dit akkergebied op zeeklei wordt sinds een aantal jaren ingezet op hoogwaardige akkernatuur, ook bedoeld voor akkervogels zoals de kievit. Op het eerste gezicht lijkt dit dus succesvol, want gedurende de studieperiode verdubbelde het aantal kievitterritoria zo’n beetje van gemiddeld 32 naar 52 territoria (zie onderstaande figuur). Dat is een fors hogere dichtheid dan in andere akkergebieden in de regio. Het merkwaardige is dat de aantallen weliswaar toenamen maar dat het broedsucces van 16% absoluut niet toereikend is om de populatie te laten groeien. Het is dus sterk de vraag of er wel sprake is van een groeiende populatie. Evengoed kan het zijn dat kieviten van elders worden verleid om in deze polder te gaan broeden, maar vervolgens nauwelijks kuikens weten groot te brengen.
Habitatgebruik onvoldoende bekend
Wat dit onderzoek aan het licht heeft gebracht, is dat het grootste knelpunt voor de kieviten in de eerste levensweek van de kuikens zit, dan vindt de grootste sterfte plaats. Duidelijk is dat alleen nestbescherming voorafgaand aan grondbewerkingen niet genoeg is voor een gezonde kievitpopulatie. Zonder een aantrekkelijk opgroeihabitat voor de kuikens leidt dat niet tot een verbetering van het broedsucces. Wat precies de oorzaak is van de hoge kuikensterfte in de eerste levensweek is nog onduidelijk. Daarvoor zou onder andere beter naar het habitatgebruik van de jongen in deze periode moeten worden gekeken. Waarnemingen in het veld suggereerden dat de nabijheid van extensief (begraasd) grasland en/of natte plekken op akkers een positief verband hebben met succesvolle families. Vervolgonderzoek gaat zich daar dan ook op richten.
Hoopvolle lichtpuntjes
Om toch nog met een positieve noot te eindigen, kunnen we melden dat er ondanks alle malaise wel kuikens zijn teruggekeerd naar Rhoon in opvolgende jaren. Dat konden we vaststellen aan de hand van kleurringen. We zagen onder meer dat kievitvrouwtjes al in hun tweede levensjaar tot broeden overgaan, terwijl werd aangenomen dat dit pas vanaf het derde jaar gebeurde. Erg leuk was ook dat meermaals beide partners geringd waren. Maar tot een succesvolle broedpoging heeft het bij deze jonge vogels nog niet geleid, en dat is dan weer geheel in lijn met de geconstateerde slechte broedprestaties.
Meer informatie
• Het artikel ‘Akkerkieviten in het gedrang; de broedbiologie van Kieviten in een akkerbouwgebied’ is verschenen in Limosa 97.
• Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met Vogelwerkgroep IJsselmonde.
Tekst: Cornelis Fokker, Niels Godijn & Olaf Klaassen, Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels
Foto’s: Olaf Klaassen (leadfoto: baltsende man kievit); Niels Godijn; Cornelis Fokker