Insecten op de akkers
door Raymond Klaassen
Als Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels zijn we het meest bekend van ons vogelonderzoek, maar we bestuderen het gehele ecosysteem, inclusief de biodiversiteit aan insecten. Insecten vormen immers de basis van het gehele akkervoedselweb. Zonder insecten ook geen voedsel voor de akkervogels!
We monitoren onder andere insecten voor de pilots Natuurinclusieve Landbouw op de Westeresch en de Midwolder Bouwten. Om deze resultaten te kunnen duiden kijken we daarnaast ook nog op andere plekken zoals op proefboerderijen en bij gangbare, biologische en natuurinclusieve boerende boeren. Op iedere plek monitoren we de insecten in verschillende gewassen (bieten en graan) en bovendien in natuurmaatregelen (bijv. akkerranden). Met verschillende technieken monitoren we verschillende soortgroepen. Malaisevallen worden gebruikt om vliegende insecten te monitoren, terwijl we potvallen gebruiken om insecten te vangen die op de grond lopen (met name loopkevers en spinnen).
Deze intensieve monitoring levert een schat aan informatie op over het voorkomen van insecten op de akkers, zoals ik hier aan de hand van de vangsten met de potvallen zal illustreren. Verschillende habitats herbergen verschillende soorten, en dus hadden we grote verschillen in de samenstelling van de potvalvangsten tussen de gewassen verwacht. Dit blijkt echter maar deels waar te zijn. Zo vonden we in akkerranden veel meer spinnen dan in de gewassen (graan en bieten). Dit is belangrijk, want spinnen spelen een belangrijke rol bij natuurlijke plaagbestrijding, en akkerranden hebben wat dat betreft een belangrijke bijdrage. Verrassend was dat we bijna geen verschillen vonden in de loopkevergemeenschappen tussen gewassen en akkerranden. Dus ondanks dat dit heel andere habitats betreft komen daar ongeveer dezelfde soorten kevers voor.
Wel vonden we bij de loopkevers belangrijke verschillen tussen plekken en tussen boeren. Soms vonden we grote aantallen kevers, en soms heel weinig. En soms vonden we veel verschillende soorten, en soms heel weinig. Illustratief is het voorbeeld van de Westeresch (pilot natuurinclusieve landbouw) en de naastliggende gangbare boer (referentie). Op de Westeresch vonden we meer soorten, en ook hogere aantallen, maar het opvallenste was dat de soortensamenstelling zo dramatisch verschilde terwijl de plekken op een (letterlijk) steenworp afstand van elkaar liggen.
Je zou kunnen denken dat dit samenhangt met de intensiteit van de bedrijfsvoering, i.e. dat je meer of meer soorten kevers voorkomen op plekken met een gevarieerder of extensievere landbouw. Dit lieten onze analyses echter niet zien. Soms vonden we juist bij gangbare boeren de hoogste aantallen en de meeste soorten, of ‘scoorden’ de plekken met extensievere landbouw slecht.
Patronen van landbouwintensiteit op soortniveau
Pas toen we naar individuele soorten keken, vonden we patronen die er op duiden dat er misschien wel een relatie met intensiteit van de bedrijfsvoering bestaat. Bijvoorbeeld de Gewone Zwartschild is een soort die we juist in grotere aantallen tegenkwamen op plekken met een gangbare (relatief intensieve) bedrijfsvoering. Op plekken met een extensieve bedrijfsvoering (bijv. de pilots natuurinclusieve landbouw) kwamen we deze soort veel minder voor. Daar kwamen we juist veel Roodpoothalmkruipers tegen. Oftewel, het lijkt er op dat er ook keversoorten zijn die juist zijn aangepast aan een intensieve bedrijfsvoering (de ‘brandnetel’ onder de loopkevers), terwijl andere soorten juist bij extensievere landbouw floreren. Het interessante hiervan is dat de samenstelling van de kevergemeenschap dus misschien wel iets zegt over de ecologische duurzaamheid van de bedrijfsvoering op de plek.
Wat dan uiteindelijk precies diversiteit aan insecten bepaald is een complexere puzzel. Hiervoor hebben we meer informatie van meer plekken nodig om daar antwoord op te geven.